Twee opvallende uitspraken haalden recent de pers. Het ene geval was de schending van de zorgplicht door de staat jegens burgerplatform Urgenda tot bescherming en verbetering van het leefmilieu. De uitspraak gaf om uiteenlopende redenen ophef, maar zette ook aan tot directe actie door de Staat met een quick scan van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) als recent, eerste resultaat.
Het andere geval betrof de zaak tussen de stichting Waardevermindering door Aardbevingen Groningen en de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM). De rechter bepaalde dat de waardevermindering van huizen als gevolg van de gaswinning door de NAM onmiddellijk dient te worden vergoed, ongeacht of de woningen nu wel of niet worden verkocht.
Het zijn twee inhoudelijk verschillende zaken, met een groot maatschappelijk effect waartegen in beide gevallen in hoger beroep werd gegaan. Wat niet verschilt is dat beide vonnissen ''uitvoerbaar bij voorraad'' werden verklaard. Waarom en kon dat niet anders?
Juridisch beginsel is dat beroep tegen een vonnis schorsende werking heeft: het vonnis kan door het hoger beroep niet ten uitvoer worden gelegd. Wordt een vonnis echter uitvoerbaar bij voorraad verklaard dan heeft het beroep géén schorsende werking. Naleving van het vonnis kan direct worden afgedwongen, óók tijdens de beroepstermijn. Helemaal zonder gevaar is dat niet, want krijgt eiser in hoger beroep alsnog ongelijk, dan heeft de wederpartij een recht op teruggave.
De mogelijkheid tot 'uitvoerbaarheid bij voorraad' is een regel van procesrecht: het moet apart worden gevorderd en dus ook apart door de rechter worden beoordeeld. Meestal zal de rechter de vordering toekennen, maar dat hoeft niet en zal bij uitzonderlijke omstandigheden achterwege blijven! Was daarvan in deze twee gevallen geen sprake? Filips de Goede (1459) introduceerde indertijd de mogelijkheid tot 'uitvoerbaarheid bij voorraad' om misbruik van hoger beroep te voorkomen. Was de rechter daar ook in deze gevallen voor bevreesd of speelden er andere motieven?